Contact  |

Over Jeugdhulp (Uitgebreide tekst)

Het decreet Integrale jeugdhulp, dat in maart 2014 in werking is getreden, stelde een samenwerking en afstemming van alle actoren in de jeugdhulp voorop. Een gezamenlijk engagement voor de minderjarigen, hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken en personen uit hun leefomgeving staat centraal.

Principes

Vooraleer in te gaan op de doelstellingen zelf, worden een aantal basisprincipes voorgesteld waarop het decreet stoelt.

  • Iedereen moet het recht hebben op jeugdhulp. Het gevoerde beleid moet maximaal garanderen dat wie hulp nodig heeft, ook de gepaste hulpverlening krijgt.
  • Het beleid moet kinderen en jongeren maximaal ondersteunen om de eigen krachten, en die van hun netwerk, aan te spreken en te versterken.
  • Iedereen die daar nood aan heeft, moet snel hulp kunnen vinden. Kinderen, jongeren of hun ouders moeten op voor hen evidente plaatsen een vraag kunnen stellen en van daaruit verder geholpen worden.
  • De invoering van de toegangspoort zorgt ervoor dat iedereen die hulpverlening met een grote frequentie, intensiteit en duur zoekt, weet waar hij aan toe is en wat hij kan verwachten door heldere werkingsprocessen.
  • Tot slot streeft het decreet hulpcontinuïteit na. Kinderen en jongeren kunnen door de samenwerking van hulpverleners steeds bij iemand terecht en een traject afleggen zonder breuken.

 

Meisje met houten speelgoed

7 doelstellingen

Bovenstaande principes komen terug in de doelstellingen van het decreet.

Doelstelling 1: Inzetten op vermaatschappelijking van de jeugdhulp

Het decreet wil met de eerste doelstelling – de vermaatschappelijking van de jeugdhulp - de kracht van het informele netwerk benadrukken en daarop inzetten. Formele hulp kan op die manier verbonden worden met informele hulp. De buurt, het sociale netwerk, de familie, vrijwilligers … krijgen met het decreet een volwaardige plek binnen het verlenen van hulp. De hulp wordt bij voorkeur georganiseerd in het eigen milieu, door inzet en ondersteuning van de eigen krachten en die van zijn omgeving. Hierop inzetten is een taak voor iedereen binnen de jeugdhulp, maar wordt door het decreet bijkomend benadrukt. Zo moet bij een aanmelding bij de intersectorale toegangspoort of een gemandateerde voorziening verplicht aangegeven worden wat er reeds gebeurde op het vlak van kracht- of netwerkgericht werken. De vermaatschappelijking moet blijken uit het feit dat men in de eerste plaats inzet op de reguliere diensten en het eigen milieu. Basisprincipe is dat de instroom van de minderjarige in de hulpverlening zoveel mogelijk vermeden moet worden.

jonge vrouw met syndroom van down achter laptop

Doelstelling 2: Tijdige toegang tot de jeugdhulp organiseren

Het decreet regelt een betere toegang tot de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, maar erkent ook dat deze zijn functie slechts goed kan vervullen als de rechtstreeks toegankelijke hulp goed functioneert. Volgens het subsidiariteitsprincipe probeert men heel ingrijpende hulpverlening enkel te installeren wanneer er echt behoefte aan is.

Een goed functionerende rechtstreeks toegankelijke hulp betekent dat er hulp is waar kinderen en jongeren op een minder ingrijpende manier kunnen worden geholpen, waardoor onnodig langere trajecten worden vermeden, maar waar wel tijdig de beslissing wordt gemaakt dat een meer langdurig traject noodzakelijk is. Daarnaast moet bij de rechtstreeks toegankelijke hulp iedere hulpvrager terecht kunnen en ook vlot verder geholpen worden.

Met de creatie van de intersectorale toegangspoort worden ook een aantal zaken beoogd op vlak van de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp: wie ingrijpende hulp nodig heeft, moet die ook krijgen. Door het onderscheid tussen indicatiestelling en jeugdhulpregie binnen de toegangspoort wordt de hulpvraag losgekoppeld van het hulpaanbod; zo kan een gepast antwoord geformuleerd worden op de hulpvraag, los van het aanbod.

Aanvragen vanuit de gerechtelijke hulpverlening komen meteen bij de jeugdhulpregie terecht. Voor de casussen waar er geen match gevonden wordt tussen de vraag en het aanbod (door bijvoorbeeld de complexiteit of wachttijd), wordt na een hulpregiebespreking een prioriteringssysteem ingevoerd. Dat geeft de jeugdhulpregisseur bijkomende mogelijkheden om hulp te zoeken. Dit geldt standaard voor hoogdringende dossiers. Tot slot is er de mogelijkheid tot versnelde indicatiestelling en toewijzing (VIST): wanneer er dringend nood is aan bijkomende diagnostiek, er een vraag is tot time-out of er jeugdhulp geïndiceerd is vanuit de crisisjeugdhulp.

zwarte man met kindje op schouder

Doelstelling 3: Flexibiliteit en continuïteit van de jeugdhulpverlening waarborgen

Het decreet beoogt om het hulpverleningstraject met zo weinig mogelijk breuken voor het kind of de jongere te laten verlopen. Hiervoor schuift het een aantal instrumenten of functies naar voor:

  • de contactpersoon-aanmelder heeft de taak om in te staan voor de hulpcoördinatie wanneer er een aanmelding is bij de toegangspoort of een gemandateerde voorziening. Lopende hulp kan verder gezet worden, maar er kan ook gekozen worden om andere rechtstreeks toegankelijke hulp in te zetten, een gerichte doorverwijzing te doen, het crisisnetwerk op te roepen of een gemandateerde voorziening in te schakelen;
  • het cliëntoverleg met een externe voorzitter wordt gezien als een kans waar de betrokken hulpverleners en de minderjarige als evenwaardige partners samen kunnen zorgen voor een naadloos traject;
  • het decreet installeert bemiddeling om onenigheid tussen de betrokken partners te ondervangen en dus continuïteit na te streven.

 

meisje in regenmantel

Doelstelling 4: Gepast omgaan met verontrustende situaties

Het herkennen en omgaan met verontrusting mag niet enkel verzekerd zijn in de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, maar is een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle actoren binnen de jeugdhulp. Ongerustheid moet uitgesproken worden met de minderjarige en zijn context in een constructieve dialoog. De hulpverleners worden daarin bijgestaan door de gemandateerde voorzieningen (ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) en het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK)). Deze voorzieningen helpen om een situatie mee in te schatten en verder op te volgen. Zij krijgen het mandaat om in te schatten of hulp maatschappelijk noodzakelijk is. Zij volgen het dossier dan ook verder op. Zo nodig (vooral in het geval van weigering tot medewerking) kan de gemandateerde voorziening het dossier ook aanmelden bij het parket.

twee vriendinnen op de stoep

Doelstelling 5: Een subsidiair aanbod van crisisjeugdhulpverlening voorzien

De crisismeldpunten kunnen consult verlenen, maar ook overgaan tot crisisinterventie, -begeleiding en -opvang. Deze kunnen samen ingezet worden, maar het ene wordt pas ingezet wanneer ingeschat wordt dat het andere onvoldoende is. Belangrijk is dat de inzet van het crisisnetwerk slechts tijdelijk is en enkel ingezet mag worden wanneer de hulpverleners inschatten dat ze zelf, of aan de hand van een doorverwijzing, niet tijdig en gepast kunnen reageren.

Doelstelling 6: Minderjarigen en hun context maximaal in de jeugdhulp laten participeren

Het decreet heeft de participatie van de minderjarige en zijn context op verschillende niveaus voor ogen: het niveau van de individuele casus, van de voorziening en van het structurele beleid. Wat betreft het beleid voorziet het decreet een structurele verankering van cliëntparticipatie binnen het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ), maar het decreet verstevigt ook de positie en participatie van cliënten in de jeugdhulp door het erkennen en subsidiëren van cliëntenorganisaties en de oprichting van het cliëntenforum.

Wat betreft de individuele casus bouwt het decreet enkele systemen in om de minderjarige meer te betrekken bij het eigen hulpverleningstraject:

  • de vertrouwenspersoon van de minderjarige wordt systematisch op de hoogte gebracht en betrokken;
  • hulpvragers moeten steeds expliciet akkoord gaan bij een aanvraag tot niet-rechtstreeks toegankelijke hulp;
  • minderjarigen moeten op de hoogte gebracht worden van de aanmelding bij een gemandateerde voorziening;
  • de toegangspoort moet communiceren met de hulpvrager over waar hij aan toe is, welke stappen gezet zijn en wat hij van wie kan verwachten en geeft inspraak bij de indicatiestelling en jeugdhulpregie;
  • de minderjarige heeft recht op toegang tot zijn dossier, op een periodieke evaluatie van de hulpverlening, en inspraak in de verleende hulpverlening of wijziging hiervan enz.
  • de hulpvrager kan zelf  een cliëntoverleg en bemiddeling aanvragen

 

schouder aan schouders

Doelstelling 7: Een integrale aanpak realiseren bij het organiseren en aanbieden van de jeugdhulp

Het decreet stelt als algemeen principe een betere samenwerking en afstemming van alle actoren in de jeugdhulp voor, over de muren van bestaande structuren en sectoren heen. Die intersectorale aanpak loopt als rode draad doorheen alle andere doelstellingen.

De integrale aanpak wordt ook concreet vertaald door de invoering van typemodules, waardoor het combineren van hulpvormen uit verschillende sectoren in de praktijk mogelijk is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de hulpvormen op basis van de functie die ze vervullen: brede instap, informatie en advies, diagnostiek, begeleiding, behandeling, bemiddeling, training, hulpcontinuïteit, verblijf, dagopvang en bijstand.

De idee is samenwerkingen mogelijk te maken op alle niveaus, casusgericht, tussen voorzieningen en tussen sectoren.

Deze tekst is gebaseerd op het evaluatierapport decreet Integrale jeugdhulp, uitgevoerd door het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG). Het volledige rapport kan u vinden op https://steunpuntwvg.be/images/swvg-3-rapporten/rapport-ef36-evaluatie-ijh