Contact |
'We zijn allemáál verantwoordelijk voor kinderen en jongeren'
Bruno Vanobbergen, algemeen directeur Opgroeien
Na tien jaar als Kinderrechtencommissaris, werd Bruno Vanobbergen op 1 maart 2019 algemeen directeur van Opgroeien. Het recht van kinderen en jongeren om kansrijk op te groeien staat voor hem centraal. “Daarvoor moeten we de jeugdhulp normaliseren en vertrekken vanuit de kracht en het netwerk van gezinnen.”

Vermaatschappelijking van de jeugdhulp is een heel belangrijke doelstelling. Wat betekent dit voor u?
Bruno Vanobbergen: “Wanneer een kind, jongere of gezin nood heeft aan ondersteuning, gaan we samen op zoek: wie in de omgeving kan op één of andere manier ondersteunend werken? Bijvoorbeeld een vriendin, oom of grootmoeder. Stel dat een alleenstaande mama met twee kinderen hulp vraagt, omdat de stress van gezin, werk en huishouden haar te veel wordt. Misschien geeft het haar al wat ademruimte als de kinderen één of twee weekends per maand bij een bevriend gezin kunnen logeren? Dat is een heel eenvoudig voorbeeld van vermaatschappelijking. Zoeken naar hoe het netwerk ingeschakeld kan worden om iets te betekenen.”
Hebt u daarvan in 2019 mooie voorbeelden gezien?
Vanobbergen: “Signs of Safety vind ik een heel goed voorbeeld, omdat die aanpak sterk gebaseerd is op kracht- en oplossingsgericht werken. Als we ons zorgen maken over de veiligheid binnen een gezin, gaan we op zoek naar vormen van ondersteuning in de directe omgeving. En ook cruciaal: hulpverleners moeten samen met het gezin tot een gemeenschappelijke taal komen. Wanneer is een situatie (on)veilig? Zo kunnen ze samen een veiligheidsplan opstellen, waarbij mensen uit het netwerk - familie, vrienden of bijvoorbeeld leerkrachten - ingeschakeld worden om de veiligheid van de kinderen te verzekeren. Dat staat in schril contrast met de praktijk die we jarenlang hanteerden: als we ons zorgen maakten over de veiligheid van kinderen, haalden we hen weg uit het gezin. Signs of Safety heeft echt een paradigmashift teweeggebracht. Uiteraard is het niet altijd makkelijk: het is intensief voor hulpverleners, gezinnen en hun netwerk. En altijd staat de veiligheid van kinderen voorop. Maar het is zo belangrijk dat we nu meer respect tonen voor elk gezin en zijn mogelijkheden en dat ouders meer betrokken worden.”
De jeugdhulp mag niet langer ‘bijzonder’ zijn, maar moet naadloos aansluiten bij onze sterke basisvoorzieningen
Ook “1 Gezin 1 Plan” bouwt verder op die principes.
Vanobbergen: “Ja, en bovendien is het een mooi voorbeeld van samenwerking tussen verschillende sectoren: allerlei spelers uit de jeugdhulp, maar ook CGG, CAW, OCMW … werken op lokaal niveau samen. Als een gezin vastloopt, gaan zij binnen de maand samen op zoek naar een eerste antwoord. Dat neemt overal verschillende vormen aan. In de Westhoek wordt met ‘verbindingsteams’ gewerkt, terwijl je in Antwerpen ‘wijkcontactpunten’ hebt. Ook hier speelt het werken vanuit de eigen kracht van mensen een belangrijke rol: professionals zoeken samen met het gezin naar mensen uit het netwerk die mee ondersteuning kunnen bieden.”
U hamert ook op het belang van “normalisering” van jeugdhulp. Leg eens uit.
Vanobbergen: “In de jeugdhulp wordt klassiek heel lineair gedacht: de meeste kinderen hebben géén jeugdhulp nodig. Als er zich toch problemen voordoen, wordt de zorgleerkracht of het CLB ingeschakeld. En pas als de problemen escaleren en de school en het CLB geen oplossingen meer hebben, komt de gespecialiseerde jeugdhulp op de proppen. Terwijl die veel vroeger aanwezig zou moeten zijn. Het eerste leerjaar is bijvoorbeeld een moment waarop sommige kinderen gedrags- en emotionele problemen krijgen en dreigen uit te vallen. Op dat moment is het cruciaal om vrij snel specifieke expertise in te schakelen en zo te voorkomen dat de leerkracht en de school na een halfjaar met de handen in het haar zitten. In Nederland verscheen onlangs een interessant rapport, met als boodschap dat de school, kinderopvang en jeugdbeweging geen ‘vindplaatsen’ voor jeugdhulp mogen zijn, maar ‘werkplaatsen’. Door dicht aanwezig te zijn, houd je kinderen overal aan boord. De jeugdhulp mag dus niet langer ‘bijzonder’ zijn, voor een specifieke groep, maar moet naadloos aansluiten bij onze sterke basisvoorzieningen: onderwijs, kinderopvang, jeugdwerk… In het ideale geval ontstaat een soort ‘vloeibare’ jeugdhulp, die niet gekoppeld is aan één fysieke plek, maar die overvloeit in andere domeinen.”
Hoe kan de brede samenleving haar steentje bijdragen?
Vanobbergen: “Kinderen en jongeren het recht geven om kansrijk op te groeien, moet een spontane reflex worden in alle delen van de samenleving. We zijn allemaal mee verantwoordelijk. Er zijn al een paar mooie voorbeelden van sociaal ondernemerschap. Interimbureaus die bijvoorbeeld specifieke aandacht besteden aan jongeren die uit de jeugdhulp stromen en vaak moeilijker werk vinden. Of een initiatief als het Brughuis, opgericht door een architect en een orthopedagoog. Daar kunnen kwetsbare en niet-kwetsbare jongeren samen leven, wat een verrijking is voor hen allemaal.”
Wat zijn de grootste uitdagingen voor de komende jaren?
Vanobbergen: “De jeugdhulp nog nadrukkelijker aanwezig krijgen in het onderwijs, de geestelijke gezondheidszorg, het jeugdwerk, enzovoort. Plaatsen die van groot belang zijn voor alle kinderen en jongeren moeten we zo goed mogelijk op elkaar afstemmen, zodat jongeren niet telkens opnieuw hun verhaal moeten doen. Neem nu diagnostiek, een thema dat steeds belangrijker wordt. Jongeren krijgen diagnoses op school, in de geestelijke gezondheidszorg én in de jeugdhulp. Als we nu eens zouden proberen om dat samen in kaart te brengen, zodat we vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid de noden kunnen lenigen.”