Contact  |

Longitudinaal onderzoek

Analyse van trajecten binnen de Niet-Rechtstreeks Toegankelijke Jeugdhulp (NRTJ) van het agentschap Opgroeien

Dit onderzoek bouwt verder op eerdere vooronderzoeken om langdurige trajecten in de jeugdhulp te kunnen monitoren. Hierbij werd voor een pragmatische benadering gekozen waarbij de beschikbare data voor NRTJ van het agentschap Opgroeien werden geanalyseerd.

Het gaat meer bepaald om die kinderen en jongeren waarvoor in de onderzoeksperiode 2016-2019 een hulpvoorstel door de Intersectorale Toegangspoort werd geregistreerd. Dit werd gecombineerd met gegevens uit de databanken van Domino BinC en Domino OSD en Insisto.

De diversiteit van de diverse trajecten en de complexiteit van de data en de organisatie van de jeugdhulpverlening in Vlaanderen nopen ons tot voorzichtigheid bij het formuleren van conclusies. Dit is een eerste onderzoek met vrij ruwe data dat verdere opvolging, verfijning en verdieping vraagt. Toch formuleren we hier enkele opmerkelijke vaststellingen die we tijdens dit eerste onderzoek deden, zonder daar absolute uitspraken of beleidssuggesties aan te verbinden.

Een eerste vaststelling heeft betrekking op de duur van het traject.
Binnen het jaar stroomt 30,65% van de jongeren uit de NRTJ uit en komen tot en met 2019 niet meer in aanraking met de NRTJ. Mogelijks maken zij daarna gebruik van VAPH-ondersteuning of van psychiatrische hulp. De tweede grootste categorie zijn de jongeren met een middellange duur (langer dan een jaar maar minder dan 4 jaar) die een korte onderbreking kenden zoals een time-out of een overplaatsing (24,33%). Net geen kwart van de jongeren heeft een traject dat start in 2016 en nog steeds bezig is in 2019 (23,21%). De twee kleinste categorieën zijn herinstroom (jongeren die na de beëindiging van de hulp na een periode terug instromen) (11,30%) en middellange hulpepisode (oftewel langer dan een jaar maar minder dan vier jaar) (10,61%). We kunnen dus stellen dat voor een aanzienlijke groep de NRTJ binnen de voorzieningen van Opgroeien binnen het jaar stopt.

Wat betreft de sociaal demografische factoren stellen we vast dat jongens een groter aandeel vormen in de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Toch verandert dit patroon wanneer er meer verschillende hulpvormen aangeboden worden. Binnen de groep met een herhaaldelijke hulpopstart merken we wel een grotere aanwezigheid van meisjes op. De gegevens laten enkel toe om dit vast te stellen, maar voor een verklaring hiervoor is bijkomend onderzoek nodig. Wanneer we de instroomleeftijd analyseren, zien we dat in 2016 het grootse aantal jongeren (oftewel 36,16%) instroomt tussen 15 en 17 jaar. Hoe jonger de leeftijd van de jongere, hoe kleiner hun aandeel in de totale populatie van instromers in 2016. De kleinste groep jongeren zijn 18 jaar en ouder. Voor ongeveer de helft van de jongeren die instroomt tussen nul en twee jaar loopt het traject ook nog altijd in 2019. Hoe ouder de leeftijd, hoe korter de duur van het traject. Ook hier is verder onderzoek nodig om verklaringen te geven.

In de Domino BinC-databank zijn er ook enkele registratievariabelen opgenomen die een ruwe indicatie geven over het bereiken van de doelstellingen van de hulp, vanuit het perspectief van de voorziening. De meerderheid van de jongeren bereikt hun laatste doelstelling grotendeels of volledig op basis van de inschatting door de voorziening (66,03%). Jongeren die het minst hun doelstellingen bereiken na afloop van hun traject zijn de herinstromers. Hoe minder verschillende hulpcombinaties een jongere kreeg, hoe groter de kans dat bij de laatste hulpcombinatie de laatste doelstellingen bereikt werden volgens de voorziening die de jongere begeleidde. We zien hier dus een groep jongeren met een eerder complex traject (in termen van gekregen hulp en van veranderen van voorziening) waarbij ook duidelijk wordt dat de doelstellingen in mindere mate gerealiseerd zijn. Op basis van de beschikbare gegevens kunnen we geen inzicht bieden in wat nu precies hier speelt: gaat het om kenmerken van de jongere, zijn context of dat van zijn of haar gezin, of heeft het ook te maken met het minder goed toewijzen van hulp of met het minder goed functioneren van de betrokken voorzieningen? Uitdiepingsonderzoek naar herinstromers zou hier wel een antwoord kunnen bieden.

Het tweede deel van de analyse heeft betrekking op de NRTJ-trajecten van kinderen en jongeren die ook een aanmelding kennen binnen een Gemandateerde Voorziening of Sociale Dienst Jeugdrechtbank. Van de totale NRTJ-populatie die instroomt in 2016 kent twee derden (63,93%) tijdens zijn traject een aanmelding of tussenkomst bij een Gemandateerde Voorziening (GV) of Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ). Het grootste deel werd aangemeld bij een SDJ nadat de medewerking na aanmelding bij een GV vastliep en er op die manier een casemanagement werd opgestart. In geval van een tussenkomst van een GV of een SDJ zijn er minder lange hulpepisodes (van 24,81% naar 22,31%) en zien we een grote stijging in aantal jongeren die herinstromen wanneer er sprake is van een tussenkomst (van 5,62% naar 14,50%). Verder onderzoek is nodig om deze verschillen te duiden. Natuurlijk speelt de complexiteit van de dossiers die via een GV of SDJ komen een rol in het verder traject. We zien een duidelijke daling in aantal middellange hulpepisodes (van 15,15% naar 8,04%). Ook de laatste doelrealisatie werd nagegaan wanneer er sprake is van een tussenkomst van een Gemandateerde Voorziening of Sociale Dienst Jeugdrechtbank. De doelstellingen worden minder vaak bereikt, ingeval van zo’n tussenkomst. Dit verschil zou te maken kunnen hebben met het feit dat in geval van zo’n tussenkomst, de situatie van de jongere ook complexer is. Naarmate de jongere meer maatregelen kreeg via een SDJ, daalt het behalen van de doelstellingen.

Ten laatste zetten we nog eens de belangrijkste verschillen op een rijtje tussen de twee deelpopulaties binnen de onderzochte NRTJ. Wat opvalt zijn de belangrijke verschillen qua duur. Bij de lengte van het traject stellen we een belangrijke discrepantie vast tussen kinderen en jongeren in een voorziening Opgroeien en kinderen en jongeren in de pleegzorg. Binnen de populatie van kinderen en jongeren die gebruik maken van NRTJ zien we dus in feite twee deelpopulaties, wanneer we de duur van het traject in rekening brengen.

Aan de ene kant zijn er de kinderen en jongeren die instromen in een voorziening Jeugdhulp Opgroeien. Hiervan stroomt binnen het jaar 37,80% terug uit de NRTJ uit. Jongeren gekend binnen VJO kennen vooral een traject dat eindigt binnen het jaar. Aan de andere kant zien we de kinderen en jongeren die in de pleegzorg terechtkomen. Een op twee (51,10%) van hen kent een traject van lange duur. De verklaring hiervoor is dat pleegzorg (PZ) vaker langdurig is en we brengen ook in herinnering dat het aandeel ‘vrijwilligheid’ hoger is bij pleegzorg.

Wanneer we kijken naar de analyses van de leeftijd, zien we dat de instroomleeftijd binnen pleegzorg opvallend jonger is, waarschijnlijk mede als gevolg van de beleidslijn om pleegzorg zoveel als mogelijk als eerste optie in te zetten voor (kleine) kinderen. Dit staat in contrast met de leeftijd van instroom binnen een voorziening Jeugdhulp Opgroeien namelijk tussen 12 tot 17 jaar. Doordat jongeren met een jonge leeftijd instromen binnen pleegzorg is de kans groter dat veel jongeren eind 2019 nog niet uitgestroomd zijn. Binnen de voorzieningen Jeugdhulp Opgroeien merken we de omgekeerde tendens. Jongeren stromen ofwel uit binnen het jaar of kennen vaker een traject met een onderbreking.

Als we kijken naar de tussenkomst van een gemandateerde voorziening of een Sociale Dienst Jeugdrechtbank valt meteen de afwezigheid van jeugddelict bij jongeren binnen pleegzorg op. Binnen pleegzorg is de vrijwilligheid iets groter waardoor het traject vaker via een maatschappelijke noodzaak zonder casemanagement loopt. De kans dat hulp via een casemanagement sneller opstart, stijgt wanneer het aantal maatregelen toeneemt. Ditzelfde geldt ook voor het ontvangen van een vonnis. Een toename van het aantal maatregelen zorgt voor een stijging van het aantal jongeren met laatste vorderingsgrond jeugddelict. Daarnaast verblijven meer jongeren in een gemeenschapsinstelling wanneer het aantal maatregelen oploopt. Voor de laatste verkregen hulp zagen we een toename bij de reden van uitval voor ontvluchting en zware incidenten bij jongeren binnen een voorziening Jeugdhulp Opgroeien na tussenkomst van een GV/SDJ.

Pistes voor vervolgonderzoek

Dit project vormt een onderdeel van het opzetten van een longitudinaal onderzoek naar jeugdhulpverleningstrajecten. Dat loopt de komende jaren door.

In verder uitdiepingsonderzoek zouden enkele subdoelgroepen verder geanalyseerd kunnen worden. We stellen drie onderzoekpistes voor: (1) jonge kinderen, (2) de jongeren die herinstromen en (3) de ‘late’ instromers. Elke subgroep heeft zijn eigen kenmerken die gedurende dit onderzoek verdere vragen opriep.
De groep jonge kinderen heeft als kenmerk dat zij vroegtijdig instromen in de NRTJ maar ook een grotere kans hebben om er langere tijd verblijven, ook als dat in een voorziening is. Voor de jongere kinderen in pleegzorg is het ook relevant te onderzoeken over welk type pleegzorg het gaat (bestand- en netwerkpleegzorg). De vaststelling dat jonge kinderen een hoge kans op een langdurig traject hebben, zou vanuit ontwikkelingspsychologisch en hechtingsperspectief kritisch kunnen in vraag gesteld worden, maar de ruwe registratiegegevens bieden geen inzicht of en hoe de ouder(s) en de context in de voorzieningen en/of pleegzorg betrokken zijn om de band onderling te versterken. Dit uitdiepingsonderzoek zou kunnen gebeuren door middel van dossieranalyse en of bijkomende gegevensverzameling over de ontwikkeling van het jonge kind.

Een tweede opvallende groep zijn de herinstromers. Op basis van de vaststellingen zou de indruk kunnen ontstaan dat er mogelijks te snel beslist is om de NRTJ stop te zetten. Maar het kan er ook mee te maken hebben dat de begeleiders zich hiervan wel degelijk bewust zijn maar gezocht hebben naar manieren om de meest intensieve hulp stop te zetten om maximale kansen te geven aan het laten opgroeien van het kind in zijn natuurlijke context. Uitdiepingsonderzoek zou een zicht kunnen geven op de vraag of deze jongeren RTJ in tussentijd hebben gekregen, wat precies de aanleiding is geweest om te stoppen met de NRTJ en later de NRTJ terug op te starten. Bijzondere aandacht moet hier gaan naar de kinderen en jongeren die ook gekend zijn bij de GV en/of de SDJ.

Als derde voorstel valt op dat een relatief grote groep redelijk laat in de adolescentie instroomt in de jeugdhulp. Deze periode is vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief per definitie een complexe periode, maar toch vraagt dit grote aantal om een verdere uitdieping van de redenen van de late instroom, waarom in die situaties precies NRTJ nodig is en of die late instroom in NRTJ ook samenhangt met een voorafgaande fase van RTJ-hulp.

Deze en andere verdiepingsvragen proberen we te beantwoorden aan de hand van het toevoegen van de gegevens 2020 en het opmaken van verschillende cohorten. Idealiter zullen de analyses extra draagkracht krijgen door het toevoegen van kwalitatief onderzoek die deze verdiepingsvragen trachten te beantwoorden.

Het volledige onderzoeksrapport kan je hier raadplegen.